URL | http://www.zvb.borstvoeding.nl/Borstvoedingscijfers.html |
---|---|
Cached | Thursday 17 of June, 2004 10:59:21 |
This is a cached version of the page. (Click here to view the Google cache of the page instead.) |
Op deze pagina ziet u gegevens over de percentages borstgevoede kinderen in Nederland en daarbuiten. De cijfers voor uitsluitend borstvoeding op de leeftijd van drie maanden zijn samengevat in een diagram. Verder kunt u achtergrondinformatie bij de cijfers vinden in korte teksten over een aantal onderzoeken.
TNO Preventie en Gezondheid in Leiden voert parallel aan het werk van Zorg voor Borstvoeding jaarlijks een evaluatieonderzoek uit om te kijken naar het effect van het certificeringsprogramma. De eerste peiling is gedaan eind 2000/begin 2001. Het volledige rapport vindt u hier. De tweede peiling heeft plaatsgevonden in 2002 en het rapport is hier in te zien.
Van de op consultatiebureaus verspreide vragenlijsten zijn er 2874 (64 %) ingevuld teruggekomen. De steekproef is representatief wat betreft de landelijke spreiding, de gemiddelde leeftijd van de moeder, het geslacht van de baby en de zwangerschapsduur. Van deze moeders geeft 72 % op de achtste dag na de bevalling uitsluitend borstvoeding, maar als je de groep moeders uitsplitst naar het type kraamzorg dat ze kregen is er een significant verschil te zien: bij kraamzorg van een instelling met het UNICEF Zorg voor Borstvoeding certificaat geeft 78,5 % borstvoeding op de achtste dag, terwijl 71,6 % uitsluitend borstvoeding geeft in de groep vrouwen die gebruik maken van instelling die dat certificaat niet heeft.
Op 238 consultatiebureaus verspreid over Nederland zijn vragenlijsten uitgedeeld onder moeders met een baby niet ouder dan zes maanden. De respons was goed: in totaal zijn 3.346 vragenlijsten teruggekomen (dat wil zeggen dat 65 % van de uitgedeelde vragenlijsten werd ingevuld en opgestuurd). De moeders zijn in twee groepen ingedeeld: de ene groep (A) had kraamzorg ontvangen van een instelling die het UNICEF ZvB certificaat heeft behaald of binnenkort wil behalen, de andere groep (B) had kraamzorg gekregen van een instelling die niet gecertificeerd was en daar ook niet mee bezig was.
In groep A is 78,7% van de moeders gestart met borstvoeding en in groep B was dit 75,9%: hoewel er een klein verschil bestaat tussen de twee groepen lijkt het type kraamzorg de keuze voor borstvoeding niet erg te beïnvloeden.
In figuur 1 ziet u het verloop over de eerste zes maanden. In groep A krijgen baby’s van nul tot en met vijf maanden vaker uitsluitend borstvoeding dan in groep B, waarin moeders kraamzorg hebben genoten van een niet gecertificeerde instelling.
Percentage moeders dat exclusief borstvoeding geeft naar leeftijd van hun kind in voltooide maanden en type kraamzorg
Sinds de peilingen van 1996/1997 zijn de borstvoedingspercentages aanzienlijk gestegen, zoals in de onderstaande grafiek te zien is. Met drie maanden krijgt nu 35 % van de kinderen als melkvoeding uitsluitend moedermelk, met zes maanden is dat 16,8 %, en nog eens ruim 16 % krijgt dan borstvoeding gecombineerd met kunstvoeding. In de TNO-PG rapporten stellen de onderzoekers dat "niet kan worden uitgesloten dat de toegenomen positieve aandacht voor borstvoeding, onder andere door het Baby Friendly Hospital Initiative, hierbij een rol heeft gespeeld". Ook in 1999 werd dit verband gelegd. De bijdrage van de gezondheidszorg aan deze belangrijke positieve ontwikkeling lijkt dus zeker van betekenis.
Na twee dieptepunten in de jaren zeventig en de jaren negentig komen de borstvoedingspercentages weer in de buurt van wat ze zo'n 50 jaar geleden waren: voor het eerst sinds 1959 krijgt 35 % van de baby's van drie maanden nog uitsluitend borstvoeding.
Percentage uitsluitend met moedermelk gevoede zuigelingen
(klik op de grafiek voor de cijfers)
Percentage uitsluitend borstgevoede kinderen op de leeftijd van drie maanden
In vergelijking met de rest van Europa scoort Nederland nog steeds erg laag. Met name in de Scandinavische landen, waarmee ons land wat betreft gezondheidstoestand en gezondheidszorg goed te vergelijken is, wordt meer en langer de borst gegeven. In Zweden krijgt ongeveer 80 % van de kinderen van drie maanden borstvoeding. Het is moeilijk uit andere landen gegevens te krijgen die voldoende representatief zijn. In dit diagram ziet u een weergave van de percentages uitsluitend borstgevoede kinderen op de leeftijd van vier maanden; de cijfers zijn gepubliceerd in Public Health Nutrition 2001; 4 (2B): 631-645, A. Yngve et al. Breastfeeding in countries of the European Union and EFTA.
In veel andere landen blijkt al een positief effect van het BFHI. Hieronder volgen de recente cijfers over de effecten van het Baby Friendly Hospital Initiative in een aantal landen. De gegevens zijn afkomstig uit:
Uitsluitend borstgevoede kinderen op de leeftijd van vier maanden
- WHO Global Data Bank; Progress of Member States in meeting Operational Targets of the Innocenti Declaration: implementation of the Ten Steps
- Case studies and Progress Report on BFHI; UNICEF Programme Division NY 1999.
Uitsluitend borstvoeding vóór BFHI Uitsluitend borstvoeding na BFHI Percentage met 1 week Bolivia 1991: 57% 1998: 100% Percentage met 2 maanden Zambia 1992: 16% 1997: 35% Percentage met 4 maanden Brazilie 1986: 4% 1996: 42% Iran 1991: 10% 1997: 52% Nicaragua 1993: 11% 1998: 30% Polen 1995: 17% 1997: 45% Zweden 1988: 48% 1995: 67% Mongolie 1992: 48% 1998: 93% Percentage met 6 maanden Chili 1985: 4% 1996: 45% Noorwegen 1988: 45% 1998: 82%
In 2002 zijn er ruim 16.000 gecertificeerde instellingen in 136 landen.
Uit onderzoek blijkt dat een aantal factoren een belangrijke rol speelt bij het voortijdig stoppen met borstvoeding: een tekort aan aandacht van zorgverleners bij problemen met borstvoeding (o.a. van der Ven 1998, van der Zee 1998) en onzekerheid bij de moeder, weinig zelfvertrouwen (Nienhuis 1993) en een lage inschatting van het eigen probleemoplossend vermogen (Rademakers 1998). Het beleid van de gezondheidszorg is vaak nog niet in lijn met de wetenschappelijk aangetoonde inzichten. Kort na de geboorte aanleggen, 24 uurs rooming-in, frequent voeden (of eventueel afkolven) en niet routinematig bijvoeden zijn bijvoorbeeld bewezen voorwaarden voor een goede start. In de praktijk wordt te weinig aan dergelijke voorwaarden voldaan.
Vrouwen maken onvoldoende gebruik van hun recht om borstvoeding geven of afkolven te combineren met werk: een kwart van de werktijd mag (doorbetaald) besteed worden aan voeden of afkolven tot het kind negen maanden oud is. De terugval in borstvoedingscijfers tekent zich overigens al af ruim voordat het bevallingsverlof ten einde loopt.